van mezelf.
'Aan Maurits zeker? Als je een keer met hem moet delen maak je de grootste heibel.'
Daar moest ik even over nadenken. Want dat beweerden vader en moeder ook. 'Jullie hebben niks voor elkaar over,' mopperde moeder dan.
'Je bent een bijdehante kat,' zei ik tegen Saar-tje, om er af te zijn.
Saartje lachte zo hard, dat ik me ervoor schaamde.
'Kind, doe niet zo gek.'
'Ach, jongen,' zei ze minachtend, 'je praat naar dat je verstand hebt.'
Dat liet ik me niet zeggen.
'Ik ben beter met opstellen. En met muziek. En met gymnastiek.'
'Daar heb je niks aan op je eindexamen.'
Ze zei het triomfantelijk, want zij zat in de eindexamenklas, en ik was pas begonnen.
Zij was wel de knapste van ons, dat was waar. Dat zei vader ook. En misschien had ik wel een beetje kinnesinne. Aan haar kon ik het misschien wel vragen:
'Waarom worden jodenjongetjes besneden, Saartje?'
'Dat is zindelijker.'
Hoe bedoelde ze dat? Ik pieste toch allang niet meer in mijn bed.
'Jongens hebben er een velletje over dat je
80