hadden gezegd. Zij werd trouwens nooit uitgescholden. Voor meisjes was het ook minder erg dan voor jongens, want jongens moesten vechten, en meisjes vochten nooit. Ze krabden alleen, of knepen, of beten, of ze gaven je een trap.
Als ik over jidden begon, daar wou ze absoluut niet over praten. Toch mocht zij vroeger altijd bij de vrome familie van moeder logeren. En die waren niet eens socialist, zoals vader. Saartje vond het gek dat ik in de AJC was. Maar vader was wel rood, en dan hoorde zij het ook te zijn.
Dat zei ik tegen haar, elke keer opnieuw, en ik wist al wat ze zou antwoorden:
'Je moet met je eigen hersens denken.'
'Vader is toch zeker niet dom?'
'Maar jij wel, als je hem naspreekt. Dan heb je geen eigen mening.'
Geen eigen mening. Ze mocht willen dat ze zo'n eigen mening had.
'Die heb ik heus wel. Ik weet beter dan jij waarom ik socialist ben.'
'Waarom dan?'
'Omdat het niet goed is dat er rijke en arme mensen zijn.'
'Moeten de rijke mensen dan hun geld weggeven? Aan jou soms? Je bent zelf nogal royaal.'
Dat loog ze. Ik kon best wat missen. Dat zeiden vader en moeder ook altijd over me. Als ik iemand lief vond, nou en of, dan gaf ik zo maar iets
79