als op het jodenschooltje, als de klas een bróge moest opzeggen.
Toen begon het feest als zodanig.
Moeder had Malagawijn van de kruidenier in huis gehaald, bruidsuikers, kesousemangelen en rozijnen.
En vader ging moppen tappen. Hij had ze ons al lang geleden verteld, als er wel eens een vriendje bij ons was. Dan vroeg hij: 'Welke vogel heeft het altijd koud?' En als niemand het wist antwoordde hij: 'Een kip, want een die heeft kippe-vel. En welk insect is het goochemst van alle insecten? De bij, want die is altijd bij.'
Ze lachten er niet zo hard om, en dat had vader heus wel door. Nu zou hij een écht geintje vertellen. Van de man die een nieuwe broek had gekocht, waarvan de pijpen te lang waren. Om hem te verrassen had zijn vrouw, toen hij naar bed was en al sliep, de pijpen een pietsie korter gemaakt. Daar wisten de anderen niets van. En zo hadden zijn drie dochters, om de beurt zonder het aan elkaar te vertellen, hetzelfde gedaan, zodat er een zwembroekje overbleef. 'Daar ging-ie zeker mee in het Markengrachie zwemmen,' zei oom Joop.
Nu moesten we blij zijn vanwege het feest, want dit was toch het feest? Of was het anders? Ik wist het niet. Ik had er wel naar verlangd, en
65