erop gerekend dat het veel gezelliger zou zijn dan de vrijdagavond met zijn nasj, of een verjaardag wanneer je een cadeautje kreeg en een taartje. Taart? Ja, taart was er ook. Een grote, van Kater, de banketbakker van het Zonneplein, een jehoede die met een sjikse getrouwd was en eigenlijk niet meetelde. Als die hun koperen bruiloft vierden konden ze niet eens de trouwakte laten zien, die de familie nu zat te bewonderen, sierlijk ingevuld en ondertekend door rebbe Wagenaar.
Rebbe Wagenaar was zelfs opperrabijn. Vlak dat niet uit. Vader en moeder hadden het verhaal al vaak verteld. Dat had vader zo gedaan vanwege opa en opoe uit Arnhem, die allang dood waren, maar die vroom waren geweest. Je moest veel doen voor je vader en moeder. Hun kinderen waren naar ze genoemd. Ik heette naar opa uit Arnhem, Maurits naar opa en Saartje naar opoe uit de Foeliedwarsstraat.
Twaalfeneenhalf jaar. Saartje was nu elf, en een jaar na hun huwelijk geboren. Ik weer twee jaar later en Maurits anderhalf jaar na mij. Dan deed je het met elkaar, als je een kind wilde hebben. Ik moest niet zitten dromen. Het was feest, en dan was je toch zeker blij? Het was een koperen bruiloft, en daar moest ik elke minuut van onthouden, om ervan te kunnen nagenieten. Maar waarom sjmoesden ze steeds door elkaar
66