waren al grote mensen, alleen niet getrouwd. Van de Heimansweg met zijn vieren. En uit de Tolstraat wel vijf: oom en tante met de drie jélet-jes.
Zeventien. Zoveel stoelen bezaten we niet, daar moest je wel heel rijk voor zijn. Maar met een beddeplank tussen twee stoelen was er voor iedereen een zitplaats. Een Spaans ameublement had vader met tintelende ogen gezegd, en we zijn niet eens Portugezen. Zulke gekke opmerkingen maakt hij altijd. 'Portegies. Mesjogge Portegies.' Wat betekende dat nou weer?
En zo zaten we de avond van het grote gebeuren te wachten, totdat ze er allemaal zouden zijn. Een dergelijk feest hadden we nooit eerder beleefd, al was ik als klein kind eens meegenomen naar een choppe. De rebbe had toen een wijnglas stuk gegooid, zo maar tegen de grond, alsof het geen geld kostte.
Bij de voorbereidingswerkzaamheden schuifelden we zo voorzichtig mogelijk door de kamer, want als je tegen een stoel aanliep viel er een beddeplank op de grond. Dat was al vier keer gebeurd, zodat vader zelfs kwaad dreigde te worden en onhandige-boks-met-keutels tegen me zei, wat moeder weer suste. Op een feestavond mocht je geen bonje maken.
Saartje had slingers gemaakt, van gekleurd papier, heel kunstig; hoe ze dat zo uitgeknipt had
61