geweest. Verder lag er een stapeltje briefkaarten met firma-opdruk en telefoonnummer. Het grootboek deed mij denken aan het boek waarin God op de grote verzoendag de namen opschreef van allen die in de komende twaalf maanden zouden sterven, zoals opoe altijd beweerde.
Met ingehouden adem schoof ik de ladenkast open, haalde het grootboek te voorschijn en legde het voor me op de grond. Op mijn knieën voorover gebogen sloeg ik het open en kraste er met een potlood een pikkie in. Een hele grote.
'Kijk eens,' zei ik even later zacht tegen Saartje, angstig dat ze me zou bestraffen of het vanavond aan vader zou vertellen, en toch ook met een gevoel van triomf.
Ze keek ernaar en lachte. 'Wat jij kan, kan ik ook,' zei ze, en ze trok het potlood uit mijn hand. Snel tekende zij er een koffieboontje bij. 'Die horen bij elkaar,' stelde zij tevreden vast.
Saartje was dus net zo slecht als ik. Uitgelaten riep ik: 'Nou ik weer,' en toverde twee hondjes op papier, die met hun konten tegen elkaar aankleefden.
Op haar beurt liet Saartje op een volgende bladzijde een lange punt in het gaatje van een koffieboontje verdwijnen. Met een blos op onze wangen bewonderden we eikaars fantasieën: pikkies, koffieboontjes, er kwam haast geen eind
49