VIII
PRUIMEN
Niets was zo gezellig als 's avonds in de achtertuin staan luisteren naar vader die met de buurman bij de heg stond te praten. Waren zij druk in gesprek, dan had vader er geen erg meer in dat wij naar bed moesten, en moeder liet het zo, wetende dat we toch niet konden slapen nu het nog licht en zo warm was.
Die buurman was bij de politie. Wat je daar al niet kon beleven. Een man had zijn strot afgesneden, zijn eigen strot. Omdat hij kwaad was op zijn vrouw. Er kwam heel wat voor kijken om je zenuwen in bedwang te houden als je in je dooie eentje in het donker op straat liep te patrouilleren. Voordat je er erg in had, had je een klap op je kop te pakken. Een dronken kerel, een dief die zich betrapt waande, tot alles waren ze in staat. Nog afgezien van alle andere gekkigheid waar mensen zich schuldig aan maken.
Natuurlijk, het waren niet alleen de zenuwen. Hij stond heus wel zijn mannetje. Verveling kwam er ook bij. Ik geef het je te doen, urenlang zonder aanspraak te lopen slenteren. Soms
27