kraakte ook niet. Het leek wel alsof bij ons alles anders moest zijn.
'Hij is heel oud,' vervolgde Saartje, 'wel 200 jaar. Vroeger stond hij bij opa en opoe in Arnhem, en die hebben hem ook geërfd. Daar moeten we zuinig op zijn. Misschien krijg ik hem later wel, als ik ga trouwen, want ik heb opa en opoe nog goed gekend. Opa maakte altijd grapjes met me, en noemde me Saartje gebakken botje.'
Dat laatste wist ik wel. Ze had het me al zo vaak verteld. Het gekste was, dat ik me niets meer van opa en opoe kon herinneren, helemaal niets, ofschoon ik als klein kind eens bij ze had gelogeerd.
'Ik heet naar opa, hè?' vroeg ik.
'Ja,' antwoordde Saartje, 'Salomon.'
'Salomon, bah, een rotnaam, een echte joden-naam.'
'Wat erg,' schrok Saartje, 'om zo iets te zeggen. Je moest er trots op zijn. Weet je wie Salomon was? Koning Salomon. Een heel wijze man, waar nu nog over wordt gesproken.'
Zij had makkelijk praten. Zij werd niet uitgescholden voor Sammie. Eigenlijk was Saartje ook een jodennaam, en zij vond het niet erg. Een kunst, als ze je als een gewoon kind beschouwden, en niet als een joodje. Ik zou er maar niet meer over praten.
'Hoe komt het dat je het ene vergeet en het
24