alsof je geen tong meer had, of alleen maar een dikke bult.
Saartje vond het natuurlijk weer vies. 'Het is misschien bevroren grachtwater,' beweerde ze. 'Daar kan je typhus van krijgen, weet je dat? En er zit ammoniak in, proef je dat dan niet? Vergiftig is het.'
Ze was mesjogge. Hoe konden ze het dan gebruiken voor het vlees, en bij het maken van ijswafels? En als je ging zwemmen in het Noordzeekanaal? Dan kwam er ook wel eens water in je mond. En op donderdag, als het sluisje van de polder openstond, dreven er zelfs drollen in. Nog nooit was er iemand van ons ziek geworden.
Saartje had mijn kijkdoos nog niet eens gezien. Straks zou ik meel aan mijn vinger smeren, en als hij dan bleek op de watten lag, zou ze denken dat het een dooie vinger was. Dan zou ik hem plotseling bewegen, om haar aan het schrikken te maken. Want meiden, ach, die zijn overal bang voor.
20