hem moeder wel leren kennen, want hoe had hij anders helemaal in Arnhem een meisje gevonden?
Oom Herman was een rusteloze kerel, die op de Jodenhoek oude boeken over chemie kocht, erin studeerde, er proeven uit putte en er zelfs van leefde. Want hij was een soort uitvinder. Had hij iets ontdekt, dan deed hij er zaken mee, tot het hem ging vervelen en nieuwe onderzoekingen op hem wachtten.
Hij zou wel bij ons blijven eten. Dan ging ik niet naast hem zitten. Hij smakte, en hij spuugde over het brood.
'Jou met je gochme moet het toch lukken weer uit de sjwiejenieje te komen, dacht ik zo bij mezelvers,' richtte hij zich tot vader, die ook in de achtertuin stond, 'en daarom heb ik dit toestel voor je meegenomen. Je kan er een lekker centje mee bijverdienen. En daarom dacht ik: een lekkere boterham kan geen kwaad voor Barend.'
Op de grond voor zijn voeten stond een enorme bruine houten kast, met een doek eraan om je hoofd door te steken als bij een poppenkast.
Aan vaders blik kon ik zien dat hij er niet veel fiducie in had. Zijn oogleden waren half gesloten, en hij beet op zijn onderlip.
'Ik moet zo weer naar boven om een paar schoenen af te maken,' herinnerde hij zich, 'een
115