Toen ik jong was en in de beweging begon, zei mijn pastoor tegen me: Jonge, je mag je gang wel gaan, als je je geloof maar behoudt. Welnu, ik heb de strijd gestreden en het geloof behouden. Het geloof in de zaak van de Internationale. Er moet nog veel geleden en gestreden worden, maar de toekomst is aan ons.' Zo ongeveer sprak hij. Daarna vertelde hij nog enkele dingen uit Indië. Ze waren toen allen in één celletje gebracht, vlak tegenover de mijne, maat 90 x 200 cm. En toen dat ontroerende moment: 'Laten we elkaar de hand geven' en uit volle borst zongen toen zeven mannen een uur voor hun dood de Internationale. Wat een melodie en wat een woorden! Ik heb meermalen een concert bijgewoond, maar nooit zo met gevoel en overtuiging horen zingen.
Ik schaam me niet als ik huilde. Toen ik later zelf ter dood werd veroordeeld was ik niet meer ontroerd dan door dit mooie moment. Daarna vroeg een der aanwezigen stilte en heeft een katholiek gebed opgezegd. Wat weet ik niet. Het was muisstil. De wachtmeester vond dit alles goed.
Daarna werden ze in een auto geladen. Om twintig over negen viel het eerste salvo. Toen ik vier weken later uit de Bunker kwam en in het kamp werd ondergebracht, vernam ik dat die morgen alle gevangenen in de barakken waren ingesloten. Niemand mocht zien wie er uit de Bunker kwam. In het kamp wist men dus: er gebeurt iets bijzonders. Wat en wie wist men niet. Later heb ik het hun partijgenoten kunnen vertellen (men zal zich nog wel Nr. 15 herinneren!)
Ik heb behoefte om neer te schrijven, dat ik groote bewondering heb voor de wijze waarop deze mensen als helden zijn gestorven. Onverschrokken en vol geloof in hun zaak. Ik kan niet nalaten U deze kleine bijzonderheden te schrijven, omdat ik de enige ben geweest, die deze laatste uren van deze helden heb meegemaakt.
Met beleefde groeten, verblijf ik, No. 15 P.D.A.
87