zich over haar heen om haar voorzichtig een zoentje te geven, als in een roes.
Ook mij geeft ze een zoen en huilt geluidloos, terwijl ik haar terugzoen en nu roep ik haar na, bij de buitendeur: 'Dag moeder, dag moeder, tot ziens moeder, dag moeder,' zonder ophouden, zoals ik dat deed als kind wanneer ik bang was in bed en bleef roepen tot zij kwam om mij gerust te stellen en wat te drinken te geven. Maar nu komt zij niet, zij is weggehaald door die Schalkhaarder, en Bep is met haar meegegaan, tot de Tulpkazerne, om zo lang mogelijk bij haar te zijn.
Het is misgelopen, ontzettend is het. Ik steun met mijn hoofd op mijn handen, alles gaat mij door het hoofd. Ik had het niet moeten voorstellen, maar het leek me de beste oplossing en het ging eerst ook goed. Hoe kon ik weten dat vandaag de zieken-stempels zijn ingetrokken? Juist vandaag? Het is afschuwelijk voor moeder, en wat moet ze wel van mij denken?
Daar is Bep weer. Haar lichaam schokt van verdriet.
De nacht gaat ongemerkt over in de volgende dag, want slapen kunnen wij geen van beiden. Nu horen wij ook van einde-ren : ze hebben alle zieken weggehaald, uit de Joodse Invalide, overal vandaein.
Bep probeert contact te krijgen met de Hollandsche Schouwburg, moeder is gevallen hoort ze, en ligt in een coma.
En weer gaat Bep op sjouw, nu naar Westerbork, om te proberen daar iets voor moeder te doen. Ze is er al eens naar toe gereisd, om warme kleren voor vader te brengen, maar zij werd niet toegelaten en moest de kleren langs de weg neerzetten vanwaar de ongelukkigen op platte wagens op transport werden gesteld. Nu komt zij binnen, met een bezoekpasje en bezoekt moeder in de barak. Een dokter belooft iets voor moeder te zullen doen. Er komt zelfs een kaart uit Groningen, zij mag daar naar een oogarts.
In Westerbork heeft moeder familie getroffen, een nicht met haar man en vijf kinderen en Hennie, verpleegster in het Apel-
99