Ik geef hem een zoen, onhandig, het gebeurt nooit meer, het prikt. Hij zoent me terug, op mijn hoofd. Haastig gaat hij weg, kaarsrecht als altijd — vader is erg trots, zegt moeder vaak — zijn haar grijs, tegen wit aan.
Kan ik hem nog zien als ik onder het viaduct sta? Ja, daar loopt hij, op het perron. 'Vader,' schreeuw ik. Even kijkt hij op, verbaasd, hoort hij het goed? 'Vader, vader.' Nu ziet hij me, door de gleuf van het viaduct en wuift, met zijn zakdoek. Een ogenblik, de trein komt er al aan.
Over het kamp schrijft hij niet. Hij wil alles weten, over ons. We zijn blij, hij is met oom Jochem samen, als broers hebben zij steun aan elkaar. Zou vader volgende maand met verlof komen? De verloven worden steeds ingetrokken, omdat er mensen niet terugkomen, onderduiken.
Weer is er een brief. 'Stuur melkpoeder,' staat er in. Ik weet niet wat ik moet doen. Als vader de barakken in brand steekt krijgt hij er waarschijnlijk de grootste ellende mee, wij ook. Maar het is zijn lijm, uit zijn winkel. Ik wacht nog met sturen.
Er wordt drie keer bij ons gebeld. Oom Jochem? Zonder ster? Haastig komt hij binnen.
'Het kamp is leeggehaald en naar Westerbork gestuurd.'
'Ja. Ik ben gevlucht. Het kon, in de rotzooi van de ontruiming.'
'Waarom is vader niet met u meegegaan?'
'Dat zou hij ook doen, maar op het laatste ogenblik wilde hij niet. "Sientje en de kinderen krijgen er misschien last mee," zei hij, "dat wil ik absoluut niet. Vertel ze dat ik flink zal zijn en me er wel door zal slaan, ik heb al zoveel meegemaakt in mijn leven." '
Vader is erg mager geworden, vertelt oom Jochem, zo was hij als jongen ook.
Er is een brief uit Westerbork: 'Ik heb uren in de rij gestaan om een telegram te sturen, met de verjaardag van de kleine
93