opa zijn er bij. He, naar is dat. Ik hoor een liedje van binnen: 'Marie die vrijt met een huzaar.' Juist nu Saartje wordt begraven. Ik kan mijn vingers niet in mijn oren doen, dat zien ze. Ga weg, rotliedje, ga uit me weg, ik luister toch niet naar je. Ik ben vast een slecht kind, eerst heb ik Mimi dood gemaakt en nu komt er een liedje in me, terwijl Saartje wordt begraven.
Zachtjes lopen we achter de baar, langs een smal paadje. Juist vandaag schijnt de zon, nu het niet mag omdat Saartje het niet kan zien en wij haar wegbrengen, voor het laatst.
Het is een diepe kuil waarin de kist wordt neergelaten terwijl de rebbe iets zegt, in het Hebreeuws, maar ook in het Neder lands. Zou zo'n rebbe ook verdriet hebben als hij bij een begrafenis moet spreken? Ze gooien aarde op de kist. Je hoort het vallen, het klinkt dof, afschuwelijk is het. Hier, de schep, ze duwen hem in mijn handen. Ik moet ook aarde op Saartje gooien. Gemeen is het om je dat te laten doen bij je eigen zusje. Nu krijgt Maurits de schep. Zou hij het ook zo erg vinden?
Weer lopen we langs het paadje, deze keer wordt er zachtjes gesproken. Gaan we nog niet naar huis? We komen in een zaaltje, waar de tafel gedekt is. Er staan schalen met broodjes en ze schenken koffie in. Na een begrafenis? Ieder schuift aan, dat hoort er zeker bij. Het zijn kadetjes met kaas, tegen Maurits zeg ik altijd kadet, als ik hem wil pesten. Moet je er van nemen? Het zal wel, ze doen het allemaal. Is het slecht van je als je het niet helemaal opeet? Het plakt zo aan mijn gehemelte.
De spoorbomen zijn gesloten, we moeten wachten, op weg naar huis. Nu ben ik de oudste, het flitst door me heen. Zo mag ik niet denken. Voortaan zijn we alleen met jongens thuis, zonder meisje. Saartje was al een hele tijd weg, in het sanatorium. Er verandert thuis niet zoveel. Ik deug vast niet dat ik zulke dingen denk.
Thuis is er weer koffie. Moeder ligt op de divan. Zij wil niet terug naar het ziekenhuis.
87