'Ja, het is verschrikkelijk van Saartje.'
'Hoe kan het nou.'
'Ik begrijp het niet. Ze moeten ons altijd hebben.'
'Ik wou dat ik ook dood was.'
'Je mag zulke dingen niet zeggen.'
'Huilen vaders wel eens?'
'Ja, maar niet als de kinderen er bij zijn.'
'Ik ga van die rotschool af, ik wil er nooit meer naar toe.'
'Dat kun je nu niet weten.'
'Ik weet het wel. Ik ga bij vader werken.'
'Vader heeft altijd gezegd dat we nooit schoenmaker moeten worden. Dan verdien je het zout niet in de pap.'
'Kan me niet schelen.'
We praten al lang niet meer, maar ik voel Maurits woelen.
Hoe zag Saartje er ook weer uit, de laatste keer, toen ze zo lachte? Dat is erg, ik kan me haar gezicht plotseling niet meer herinneren. Hoe meer ik het probeer, hoe minder het me lukt. Even zien, op een foto, hoe ze er uit ziet. 'Ja natuurlijk, jij bent het, he Saartje? Kijk, ik heb mijn rodevalkenbloes aan. De rode das heb ik nu ook, vind je hem mooi?' 'Hij staat je heel fijn. Je moet hem goed bewaren. Als je kleren nog niet droog zijn van de tranen kun je die bloes altijd aantrekken, Salie.' 'Maar natte kleren is toch mazzel?' 'Dan doe je je bloes er over heen, dan ziet niemand het.' 'Je voelt het toch?' 'Niet als het van treinen is, die mag je niet voelen.' Ze geeft me een zoen, dat mag einders nooit, vanwege de t.b.c. Een natte, dat voel ik onder mijn ogen, eerst schroeiden ze van de droogte. 'U moet opstaan,' zegt de zuster. Ik lig toch niet bij Saartje in bed? 'Ja, jullie moeten opstaan.' Het is opoe, zij wil de boel aan kant meiken.
Nu is Saartje ed een dag dood. Vader is weg, vertelt moeder, hij moet de Joodse gemeente betalen en nog veel meer dingen regelen. En ik had vader willen vragen of ik Saartje nog mocht zien. Nu is hij er niet.
'Gaan jullie de boodschappen doen?'
85