dood gaan. Zou je dan nog iets voelen? Natuurlijk niet, anders ben je niet echt dood. En naar de hemel gaan? Daar geloof ik niet in. God bestaat niet. Toen juffrouw Kroes op het joden-schooltje vertelde dat de regenboog er was om de mensen aan de zondvloed te herinneren, heb ik verteld wat ik op school heb geleerd: dat het de kleuren van het licht zijn, die uiteenvallen door de straalbreking. Zij antwoordde: dat doet God toch ook. Zo kun je blijven doorgaan. Maar vader heeft gezegd: als je als jood vroom wil zijn, moet je veel geld hebben. Dat hebben wij niet. Oom Jacques uit Apeldoorn wel. Die is zo fijn als gemalen poppestront, maar hij heeft moeder aan het huilen gemaakt, met het beursje. Hij was zeker bang dat vader niet zou terugbetalen. Dan kent hij vader niet.
'Gaan jullie mee naar mijn kamertje?' vraagt oom David aan Maurits en mij. Wat wil hij ? Hij knikt naar tante Sjaan, zij moet ook meegaan en wie nog meer? Ik zie niet eens wie het zijn, het zijn er zoveel. Saartje is dood, gisteren nog niet. Eerst ben je er wel, dan niet meer.
'Kom,' zegt oom David, 'we gaan wat zingen.'
Zingen? Nu, met Saartje? Mag dat dan als er iemand gestorven is? Maar oom zegt het, het zal wel goed zijn. Misschien moet het zelfs, wil hij niet dat we verdriet hebben.
Hij zet in: 'En die pastoor die had een koe.'
Moeten we echt meedoen? Als ik zing moet ik huilen, dat voel ik. Maurits aarzelt ook.
'.. .had een koe, had een koe...'
Vinden vader en moeder het niet erg als we zingen?
'Kom jongens, meedoen.'
We proberen het, voorzichtig. Nu vallen ze allemaal in: 'Troelala, troelala, die pastoor zien koe jaja.'
Als je daar bent, moet je hard zingen. Toch fijn, dat ze allemaal zijn gekomen, speciaal voor ons. Anders zijn ze nooit zo lief.
Maar straks vraag ik aan vader of ik Saartje nog mag zien.
83