altijd tegen mij. Vooruit dan maar. 'Welterusten Maurits.' Slaapt hij al? Van het ene ogenblik op het andere? Dat vind ik nou zo gek, met slapen. Je bent wakker, ineens weet je van niets en slaap je, zonder dat de tijd bestaat. Ontwaak je, dan is de nacht voorbij, zo maar, in een flits. Ik probeer soms te wachten op het ogenblik dat ik in slaap val om te weten hoe het gaat, maar dan wil het juist niet en lig ik heel lang wakker. En duurt de tijd lang in plaats van kort.
Toch heb ik geslapen. Tante Leen zegt dat we op moeten staan.
'Dag tante.' We gaan naar school.
'Waarom zou vader niet thuis zijn gekomen?'
'Ik weet het niet, Maurits. Tante zei dat hij met de dokter moest praten.'
'En de winkel dan?'
'Wist ik het maar.'
We zeggen nu niet veel meer tegen elkaar. Het is zo moeilijk te praten als je geen antwoord weet. Vader slaapt altijd thuis. Met Saartje kan er niets zijn, de koorts was minder en ze is aangekomen, voor het eerst.
'Ik vind het een rotschool,' daar hadden we het helemaal niet over.
'Ik ook, Maup, maar het moet nu eenmaal.'
We zijn er, op tijd, maar de deur staat al open. 'Ik groet je, Maup.' 'Tabé, Salie.'
Midden in de les wordt er geklopt. Het is de concierge.
'Kan Santen even bij de directeur komen?' Ik?
Op mijn tenen loop ik de klas uit, naar de kamer van de Baas. Maup staat er ook, als je me nou.
'Komen jullie binnen, jongens. Ga zitten.'
Er is een telegram gekomen, van vader. We moeten naar opa en opoe, niet naar huis.
'Waarom meneer?'
79