Half acht al, vandaag komt vader. Eerst naar school.
Moeder is naar de bus, vader afhalen.
Daar komen ze aan. Ze heeft het verklikt, dat zie je aan zijn gezicht. We hoeven niet eens goeiendag te zeggen.
Vader pakt mij het eerst beet, daar ga ik, over zijn knie. Klets, klets, op mijn kont. Ik voel er toch niets van. Ik huil ook niet, dat zou hij wel willen. Wanneer houdt hij op? Mijn gat gloeit er van, hij heeft keiharde handen. Kan hij wel, tegen een klein kind? Ik zeg hem nooit meer goeiendag, nooit meer.
Maurits probeert zich los te rukken. Hij schreeuwt en trappelt. 'Je nog verzetten ook, tegen je eigen vader.' Pats, de eerste tik heeft hij te pakken. 'Rotman.' Maupie durft hem zelfs uit te schelden. Nu weet vader van geen ophouden.
'Zo is het genoeg, Barend!' roept moeder ineens.
Hoort hij het niet?
'Je scheidt er mee uit zeg ik je,' ze gilt het naar hem.
Toch slaat hij door.
'Je begaat nog een ongeluk,' huilt ze en ze pakt hem bij zijn armen.
Eindelijk, hij laat Maupie los.
'Naar bed, alle twee, en vanavond geen eten.'
We gaan achter elkaar de trap op, weg van vader, boven is het veilig.
Ik heb er lekker niets van gevoeld. Het kan me niets schelen, rotkerel, ik wou maar dat hij terug ging naar Groningen.
Met Maurits hoef ik niet te praten. Hij blijft huilen en is woedend. Als ik iets zeg, hoort hij het niet eens.
'Welterusten.'
Geen antwoord.
Ik kan niet slapen ook. Elk kwartier slaat de klok. Ik raak de tel kwijt.
Zachtjes kraakt de deur. Daar is moeder, op haar tenen, ze zet boterhammen bij ons bed. Ze zegt niets, het mag niet van vader, dat weet ik.
46