toen hij al aan de overkant was. Daar gaat Wim, nu Leen. Ja, ik ben aan de beurt. Als je op de divan loopt danst het ook zo. Krak, een scheur loopt door naar de kant. Springen. Ik heb het gehaald. We staan allemaal op de wei, niemand is er door gezakt.
Is dat de schoolbel, in de verte? We hebben de tijd vergeten. Straks komen we allemaal te laat. Vlug terug, naar de dijk. De een na de ander, het ijs heeft gehouden.
Zullen we meester héél goed pesten?
Afgesproken, steeds gaat er een de klas in en doet de deur dicht. Dein klopt de volgende aan.
Drie keer is het gelukt, maar nu staat meester in de gang tegen ons te schreeuwen: 'Naar binnen, snotapen, ik zal jullie leren.'
Schoolblijven, alle jongens, behalve Henkie. Sommetjes maken, repeterende breuken. Mogen we nóg niet naar huis? Het is al donker buiten.
'Gaan jullie nu maar. Iedereen maakt voor eind van de week ïooo strafregels: "Ik moet op tijd op school zijn, mij behoorlijk gedragen en naar de meester luisteren." '
Het is de derde dag, ik heb er al 437 af.
'Moet je niet op straat spelen?' Dat is vader natuurlijk. Pestkop. Maar van het ijsiebochelen heeft hij gelukkig niets gezegd. En ze zijn nog wel zo bang thuis dat we door het ijs zakken, ook als het dik is.
angst
Ik heb vanmorgen om 8 uur bij Jantje Bols aangeklopt om zijn bal te lenen. Zijn moeder deed open en joeg me weg. Ik had zijn vader wakker geroepen, die had nachtdienst gehad, vertelde Jan later. Uit woede had hij Jantjes bal stukgesneden. Of dié er iets aan kon doen; en ik heb het niet geweten.
38