namen we nooit een borreltje of zelfs een glaasje wijn... alcohol remde de schrijfsnelheid. Na die acht begrotingsvergaderingen waren we uitgedroogd. Guus had getrakteerd. 'Vooruit, neem nog een glas.' En zelf had hij meegedronken. Meer dan hij gewend was. Spraakwater.
Nog nooit had hij zo'n goede kracht gehad als ik was, verzekerde hij. Met politieke feeling. Daar zat het 'm in. Belangrijker dan snelheid. Ik wist wat ik opschreef. Alleen dan kom je er later weer uit. Of ik me die stenografe met haar 400 lettergrepen herinnerde. Eén grote brij was het geworden. Een blamage. Hij was erg blij met mij. Het gaf hem een gevoel van rust, nu hij een dagje ouder werd.
'Bijna zeventig ben ik al, eerstdaags scheid ik er mee uit.'
Hij zei het met iets van weemoed in zijn stem. Gek dat ik daar nooit aan had gedacht.
'Het is ook fijn dat je zo goed met Thomas kan samenwerken.'
'Waarom niet?' vroeg ik bescheiden.
Plotseling herinnerde ik me een gesprek met zijn zoon, die me had verteld dat zijn moeder een Swel-lem was en uit Groningen kwam, waar haar vader een paraplufabriek had bezeten. Dat moest familie van grootmoeder zijn. Zij heette zo van haar meisjesnaam, had daar ook gewoond, en zelfs over een paraplufabriek had ik wel eens gehoord. Alleen was haar vader een welvarende veeboer geweest, totdat de niet verzekerde koeien mond- en klauwzeer hadden gekregen en zijn bedrijf over de kop was ge-
44