in het fonteintje. En later stonk hij zuur. Ik stopte wel eens potloodslijpsel tussen zijn tabak, in de koperen doos op zijn bureau. Hij proefde het niet eens.
Telefoon, op het voorkantoor.
'Ben jij het?' vroeg meneer hijgend. 'Zeg straks tegen mijn vrouw dat het erg tegenzit. Ik heb de politie erbij moeten halen. Voor zevenen zijn we niet terug. De post? Leg maar op mijn bureau. En luister, je moet aanplakken in de Mercatorstraat. Is dat je werk niet? Lig niet te sodemieteren. Avondschool? Ga dan verdomme tien minuten eerder weg. Lodewijk heeft vanmiddag al aangeplakt bij de rechtbank. Het formulier ligt in mijn bureau. Bovenste la. Executoriale verkoop. Je ziet het wel.'
Mijn belastingplaatje. Zenuwachtig zocht ik in mijn zakken, holde terug naar mijn fiets onder de poort van de Jan Evertsenstraat en de Mercator. Het koperen plaatje bengelde in zijn leren etuitje aan het stuur.
Mijn hart bonsde na, toen ik opnieuw terugliep de straat in, zoekend naar het huisnummer, het naambordje.
Vier klodders gluton op het aanplakbiljet, een kwak tegen de deur, en het zou hangen. Ik kon daarna bij die mensen aanbellen en wegrennen. Ze zouden het er dan wel afhalen. Strafbaar. Maar niemand wist wie het gedaan had. Als ze nu eens niet naar beneden kwamen? Dachten dat het een fopbel-letje was? Ik kon ook naar boven gaan om het ze te vertellen. En een pak op mijn donder krijgen, zeker.
24