brengen ze het naar het politiebureau aan de overkant, als gevonden voorwerp. Eet nu je straten-makertje op, en ga dan maar meteen.'
Het liefst had ik het pakje afgegeven op het postkantoor in de Van der Helst, liep er netjes mee door, rook er even aan en haastte mij verder.
In de Tolstraat aangekomen, bukte ik me bij nummer 21, legde het pakje op straat, knoopte omslachtig een schoenveter vast, doch nauwelijks wilde ik weggaan of er werd al geroepen door een oude vrouw die er juist aankwam: 'Jongeheer, je vergeet wat.'
Ik bedankte haar beleefd, liep met het pakje de straat uit tot zij mij niet meer kon zien, ging door de Pieter Aertszstraat terug, keek links en rechts om mij heen en liet de viskoppen haastig bij het bekende nummer vallen. Rustig wandelde ik naar de overkant van de straat en bleef daar staan. Een meisje van een jaar of veertien raapte al gauw het pakje op, liep er mee weg, keek verbaasd naar de huisnummers, stak toen resoluut over om het politiebureau binnen te stappen. Ik wachtte. Je kon nooit weten wat er gebeurde, en vader zou natuurlijk alles vragen. Daar ging het meisje weer, niets bij zich.
Ik was op de vensterbank van een kapperswinkel gaan zitten. Nog eventjes. Plotseling werd er een hand op mijn schouder gelegd. Verschrikt keek ik op. Het was een politieagent, met een fiets aan zijn hand. 'Ga eens staan/ gebood hij, 'een beetje vlugger. Wat doe jij hier al die tijd?'
18