Op een schoteltje goot hij wat petroleum, zocht op de vloer naar een oude veter, deed die erin en stak hem aan als een pit. Het fikte lekker. Toen greep hij van de plank van de uitpoetsmachine een stuk slappe was, hield het in de vlam tot het ging knetteren, liet de brandende smurrie op de knoop van het touwtje glijden, zoals lak op een zak met kostbaarheden wordt aangebracht. Hij maakte de punt van een anilinepotlood nat op zijn tong en tekende met grote letters op het deksel de woorden:
ik heb er lak aan.
Grinnikend wikkelde hij ten slotte de doos in een stuk papier, waarin de banketbakker van de overkant zijn schoenen had gebracht, plakte de einden ervan met melklijm dicht en schreef op de bovenkant:
Voor de familie G. E. B. Betje,
Tolstraat nummer 3,
Amsterdam Zuid.
'Breng jij het weg/ gelastte hij mij.
'Nummer drie in de Tolstraat bestaat toch niet?' antwoordde ik verbaasd. 'Tante Betsie woont op nummer 21, en dat is het laatste nummer van de straat. Het is gek, maar het is zo. Dat weet u toch ook?'
'Natuurlijk. Jij laat het op straat vallen bij nummer 21 als niemand het ziet. Wie het vindt zal het wel willen bezorgen. En als ze zien dat nummer drie niet bestaat, wat dan?' Vader keek mij vol verwachting aan.
Toen ik geen antwoord gaf, vervolgde hij: 'Dan
17