'Ik wacht/ antwoordde ik.
'Dat zie ik wel. Op wie?'
'Op mijn neefie.'
'Pietje zeker, he?' vroeg de agent sarcastisch.
'Hij heet Jaap.'
'En zijn achternaam?'
'Kerido.' Vader zei dat je Querido zo moest uitspreken.
'Waar woont die dan?'
'Op nummer 21/
De agent pakte me bij mijn linkerarm. 'Kom eens mee/ gelastte hij, en met grote stappen rende ik naast hem naar de overkant.
'Bel aan/ beet hij mij toe.
Ik drukte op de bel. Toen er werd opengetrokken, beval hij: 'Roep nu je neef.' Maar ik hoorde mijn tante vragen: 'Wie is daar?'
'Ik ben het tante/ schreeuwde ik opgelucht naar boven. 'Komt Jaap?'
'Over twee minuten/ riep ze terug.
De politieman pakte me bij mijn kraag. 'Je boft/ zei hij. 'Donder nu de straat uit.'
Ik holde weg, blij dat het zo goed was afgelopen. Vader zou het tante wel vertellen. En zij zou het zeker begrijpen. Hij had haar vroeger ook wel geintjes laten uithalen. Toen zij op atelier werkte en de cheffin jarig was die nog te gierig was om op een snoepje te trakteren, had vader een gedichtje voor haar gemaakt dat ze had opgelezen waar iedereen bij was:
*9