schoonmaken.'
Ik wilde de vis in de tas doen waar het brood in zat, doch bedacht me bijtijds. De schelvis zweette door de kranten waar Locher ze in had gestopt heen, en straks zou vader er wat van zeggen. Als er maar iéts met het eten was, werd hij er misselijk van.
'Wat heb je nu allemaal bij je/ vroeg vader toen ik de schoenmakerij binnenstapte. De stratenma-kertjes legde ik op de werkbank, de vis op de toonbank. 'Een kópie/ verzekerde ik, 'alleen moeten ze worden schoongemaakt. Misschien kan u de koppen eraf snijden. Dat wil moeder. Met het schoenmakersmes gaat het veel beter, zegt ze.'
Terwijl de zoutige visstank zich in de schoenmakerij nestelde, onthoofdde vader behendig de schelvissen en wierp de koppen in de vuilnisbak. De lucht bleef hangen. 'Dat gaat niet/ zei hij, 'morgen komt de vuilnisman pas. Die stank! Je moet de koppen maar ergens weggooien.'
Toen, zonder nadere verklaring, pakte vader twee aangebroken dozen met gummihakken, vulde de ene aan met de inhoud van de andere. Geheimzinnig glimlachend zette hij de leeggemaakte doos voor zich op de toonbank.
Voorzichtig, stuk voor stuk, spreidde hij de viskoppen erin. Het ging precies. 'Zo/ mompelde hij vergenoegd, 'dat is klaar.' Zorgvuldig paste hij het deksel erop, sneed van een grote bol touw een stuk af en bond dat om het pakje. 'Jij hebt de Rode Val-kenproef afgelegd/ zei hij tegen mij, 'jij moet weten wat dit voor knoop is.'
16