'Geef maar op', zegt Leo 'ik hou het bij me, ik ga het gewoon zitten lezen in de trein, dan hebben ze er geen erg in.'
Alleen rijd ik nu. Zojuist ben ik de grens gepasseerd. Maar daar komt iemand aan, van de andere kant, op de fiets. Wat is het, een smeris of een soldaat, of van de douane misschien, of een nazi? Hij schreeuwt tegen mij: Absteigen.
Nu gaat zijn hand omhoog, heil Hitier. Wat moet ik doen? Geen antwoord geven? Het zo laten? Zou vader toch gelijk hebben gehad? Als er maar niets gebeurt. Ik moet wel afstappen. Daar gaat mijn hand omhoog, een klein beetje, zoals je tegen iemand 'hallo' zegt, zodat hij het kan denken, maar zeggen doe ik het niet van heil Hitier, als hij het maar denkt zal het wel genoeg zijn, ik zal het nooit aan iemand vertellen, ik schaam me dood, stel je voor, je poot opsteken voor zo'n fascist. Verrek, ik heb kramp in mijn kuit, jezus wat doet dat pijn als je kramp hebt.
'Scheiße, was', zegt die vent tegen me. En nu: 'Deinen Paß.' Hij kijkt erin, geeft hem terug, ik mag door-fietsen. Dat is goed afgelopen. Wat kon hij me doen? Ja, hij had kunnen vragen waar ik naar toe ging, en had ik dan Wuppertal moeten zeggen? En als hij gevraagd had waar in Wuppertal, dan had ik toch niet het adres van Ernst kunnen noemen?
Ik rijd, ik rijd, die kramp is weg. Daar is een plaats Xanten. Xanten heette vroeger Santen, en was een Romeinse legerplaats. Misschien zijn onze voorouders wel meegetrokken, met de Romeinen, of ze waren zelf soldaten, joden, of zijn dat geworden, en daarom naar Nederland gevlucht. Er is een bijeenkomst geweest, van de sa, ze lopen aan weerskanten van de straat, op de stoep en ook in het midden soms, de sa-boeven. Ik
98