'Hebben de arbeiders dat soms gewild?'
'Hebben ze er wat tegen gedaan?'
'Is dat hun schuld? Hun leiders hebben ze in de steek gelaten, de reformisten die altijd afwachten en de stalinisten die iedereen voor sociaal-fascist hebben uitgemaakt.'
'Dat verhaaltje heb je al meer verteld.'
'Maar het is toch waar.'
'En wat hebben jullie dan gedaan, jouw partijtje in Duitsland?'
'Trotski heeft toch gewaarschuwd wat er zou gaan gebeuren als de arbeidersbeweging faalde.'
'Jij met je Trotski, wat koop ik daarvoor.'
'U begint zelf met uw moffen.'
'Ik hoop dat je me begrepen hebt. Jij gaat niet naar Duitsland deze zomer. Als ik mocht merken datje toch gaat, sla ik je je poten kapot.'
En toch gaan we, Leo en ik. We vertellen het niet. Nee, we gaan op de fiets naar Parijs, dat is ons plan, maken we ze wijs. Ze vinden het geweldig thuis, die jongens helemaal naar Parijs, op de fiets, bijna zeshonderd kilometer.
Wat is Leo een slecht fietser. Klein als hij is, kan hij geen kracht zetten. Zijn donkere ogen, die anders zo pienter kijken, staren mij droevig aan, als we weer eens moeten rusten. Hoe komen we er op deze manier ooit? Daarom spreken we af dat Leo verder met de trein gaat, naar Wuppertal, ik fiets wel alleen. We verdelen de bagage. Moet ik dat boek houden dat we voor Ernst bij ons hebben, De rode taifoen, van Van Dam? Als ze het maar niet vinden aan de grens, misschien kun je er gedonder mee krijgen. Ik heet Salomon, waarom hebben ze me die rotnaam gegeven, uitgerekend Salomon, als dat opvalt kijken ze ook mijn spullen na.
97