tie in het rai-gebouw, de Nederlandse nazi's trekken in optocht door Mokum. We kopen alle twee een pakje sigaretten, Fifty-Fifty van vijftien cent. Het is niet moeilijk de nsb'ers aan de kant van de weg te herkennen als toeschouwers van de demonstratie. Houzee, schreeuwen ze, als bezetenen, en ze hebben het driehoekje op, dat nsb-insigne heet. We staan pal achter ze. Nu de brandende sigaret tegen hun jas of uniform. Dat gaatje zit. Nog een en nog een. Weg, gauw, naar een andere n s b 'er.
Hoeveel gaatjes zouden het zijn? Wat zullen ze de pest in hebben. Maar we zijn ook koud, Wil klappertandt zelfs want hij heeft nog een korte broek, zijn knieën zijn blauw, hij is drie jaar jonger dan ik. Kom mee naar mijn huis. Ik woon vlak bij de rai, op het pleintje. Moeder mag nu wel weten wat we hebben gedaan.
'Als jullie maar voorzichtig zijn geweest', zegt ze, 'als jullie er maar geen last mee krijgen.'
En tegen Wil: 'Jongen wat ben je koud, hier, neem die theepot op je schoot, daar word je lekker warm van, schaam je er niet voor, wie kan het zien, alleen Salie en ik, nou, dat hindert toch niet, kom neem die theepot op je schoot.'
Er komt een brief van Ernst Teuer. Hij vraagt of ik bij hem kom in de vakantie, samen met Leo, onze voorzitter.
'Jij gaat niet naar Moffrika', zegt vader, 'wat moeten wij bij die moffen doen?'
Moffen, alsof alle Duitsers nazi zijn.
'Ernst is er toch tegen?'
'Dat geloof ik wel maar intussen hebben ze Hitier de baas laten worden.'
96