me aan lang geleden, als we voor moeder plakje voor plakje de komkommer moesten proeven of hij bitter was.
Ook ruw ijs maakt de fabriek.
In het fordje van mijn neef Jacob brengen wij de staven weg. Je voeten moet je op stangen zetten, als je naar beneden kijkt zie je de straat onder je door glijden.
Lientje, mijn oudste nicht, vindt dat ik bokser moet worden, zo'n boom van een vent. Ze moest eens weten hoe slecht ik als jongen kon boksen, altijd kreeg ik wel een stomp tegen mijn neus. 'Als je het probeert, word je nog kampioen', herhaalt ze. Arie, onze jongste neef, leert voor banketbakker, en bakt een cake voor ons. Hij is zo droog dat, als je erin hapt, je automatisch moet hoesten. Maurits verslikt zich er zelfs in en staat naar adem te happen. 'Die cake is niet kosjer', zegt hij en weigert er nog iets van te eten. Hij heeft een grapje gemaakt, maar Arie gaat er ernstig op in. Al is het bij oom geen orthodox gezin, het blijkt dat Arie vroom is. Hij wil ons van het bestaan van God overtuigen; om ons te overbluffen, vertelt hij dat zij Kauns zijn.
'Kauns?' vraagt Maurits verbaasd, wat is dat nou weer.
'Kauns, dat zijn de afstammelingen van de hogepriesters. In de naam Cohen vind je het terug. Eigenlijk vormen zij de adel bij de joden. In de sjoel mogen wij vooraan zitten. Rijke joden hebben er vaak kinnesinne op maar adel kun je niet kopen', zegt hij trots.
'Tel uitje winst', spot Maurits.
Arie antwoordt dat hij zich moet schamen.
'Waarom schamen?' vraag ik. 'Heeft het iets om het lijf, wie je voorouders waren? Er is veel te veel standsverschil onder de joden. Jij hebt het over de Kauns, en
86