de schreeuwer een schaal met kneusjes gekocht. Een cent per stuk, voor dat geld kon ik ze niet laten lopen.'
Zwijgend stoppen wij de balen brood in onze fietstassen tussen een paar kousen, ondergoed, een veldfles vol thee.
'Denk erom dat jullie bij de misjpóge in Amersfoort blijven slapen', zegt moeder. 'Ze zijn heus wel blij als jullie komen.'
Ik zie ertegen op naar ze toe te gaan. Bij de begrafenis van Saartje zijn ze niet uitgenodigd. En ze zijn zo vroom als de rebbe zelf.
'Ik zal ze vragen wat de brooche voor spek is', plaag ik, maar moeder roept verschrikt: 'Je haalt er geen nar-risjkat uit, versta je?' Kwart voor twee alweer. We hebben toch wel fietsengerei bij ons? Twee bandenlichters, de derde is nergens te vinden. Waar ligt schuurpapier?
Om beurten tillen wij de kat boven ons hoofd om afscheid te nemen van het beest, dat angstig omlaag poogt te krabbelen. We geven moeder een zoen. Terwijl zij zich omdraait veeg ik haastig met mijn schouder langs de natte plek.
Wij fietsen achter elkaar in het drukke verkeer van de Amstellaan totdat we de Berlagebrug zijn gepasseerd, slingeren op de smalle Duivendrechtsekade bijna tegen elkaar aan als er een auto langs raast. Links ligt het Ajax-stadion, wij moeten rechtdoor, langs Diemen.
In Bussum, voorbij de uitspanning Jan Tabak, zijn wij te moe om nog een meter verder te rijden, stappen af, zetten onze fietsen met de sturen in elkaar aan de kant van de weg, en ploffen neer. Ik heb bijna geen lucht meer over, maar Maurits begint te praten, aan
76