Maurits steekt er de draak mee, en roept: 'Vroeg op, vroeg koud.'
Gelukkig merkt de zaal er niets van, maar wij kunnen ons lachen haast niet houden.
Dan wordt De Beul opgevoerd.
Ik zit op mijn troon in een hemd zonder mouwen, met naakte armen die rood zijn geschminkt om het bloed aan te geven. Naast me ligt een geweldige bijl. Dan stoot ik mijn eerste kreten uit.
De zaal kucht en proest.
Om mij nog verstaanbaar te maken, bulder ik er op los.
De zaal reageert erop met een apathisch stilzwijgen. Met een wazige blik kijken de mensen voor zich uit, fluisteren tegen elkaar, nemen ritselend een snoepje uit een papieren zakje.
Ineens weet ik mijn tekst niet meer.
Op hetzelfde ogenblik is de verstarring in de zaal verdwenen. Er wordt gelachen, en steeds meer raak ik van streek.
Heiman souffleert zo luidruchtig dat een grappenmaker op de voorste rij de zin naar mij toe schreeuwt. Applaus, hilariteit.
Leo, mijn tegenspeler, komt naar mij toe, galmt enige woorden waar ik op moet antwoorden. Ik versta het niet, schreeuw wanhopig: 'Sodemieter op', geef hem een duw, en hol van het toneel.
Hoezeer wij ons ook verdiepen in de problemen van de revolutie, in ons bestaan heeft de speeltroep toch het meeste succes. Wij moeten zelfs optreden voor de oudere partijgenoten. En weer is er een bijeenkomst, nu in het nieuwe partijzaaltje aan de Jacob van Len-nepkade.
72