'Mattedoos', zeg ik voor de duizendste keer, en nog is Heiman niet tevreden.
'Vlugger', commandeert hij, 'vlugger, vlugger.'
Hij kan de pest krijgen. Wat verbeeldt hij zich wel. Hij mag duizend keer student zijn, maar daarom hoeft hij me niet te commanderen. Eerst heeft hij me pijn gedaan toen hij mijn schedel ging meten en nu staat hij tegen me te blaffen.
'Jongen, doe niet zo kinderachtig', smeekt hij nu. 'Ik zeg het voor je eigen bestwil. Als je vlug genoeg mattedoos achter elkaar zegt, wordt het vanzelf matroos met een tong-r. Je brouwt alsof je uit de Jordaan komt.'
Nu heb ik hem te pakken. Ten eerste kom ik uit de Jordaan, in de Tweede Bloemdwarsstraat ben ik geboren. En bovendien komt zo'n opmerking niet van pas. Iedereen is gelijk bij ons, dat dient hij wel te begrijpen.
En nu beweert hij dat ik koppig ben. 'Het gaat er alleen maar om datje de r goed leert uitspreken. Hoe wil je nou voor de beul spelen, als je de r uit je keel stoot alsof er een visgraatje in zit.'
En weer zeg ik mattedoos, mattedoos, mattedoos, zo snel achter elkaar dat er werkelijk een r van mijn tong komt rollen. Tot blijdschap van Heiman. En om hem te pesten zeg ik nu: 'Matzedoos, matzedoos.' Hij kan me wat. Die studentjes hebben een kapsones, en dat is niet het ergste: de meisjes lopen achter ze aan alsof wij niet meer bestaan.
Toch geef ik, zuchtend, Heiman zijn zin. Hij heeft mij immers uitgekozen om de hoofdrol te spelen in het toneelstuk De Beul, dat op het repertoire staat van onze speeltroep.
Drie dingen moet ik leren, houdt hij me steeds voor:
1. de rrrr met mijn tong te zeggen;
2. de tekst uit het hoofd opzeggen, wat me na einde
70