Ik zucht diep en minachtend.
'Zucht maar', roept vader.
'Als hij maar niet aan de verkeerde kant zucht, uit zijn toges', juicht Maurits, laat zich op zijn stoel achterovervallen en zegt, terwijl hij zijn neus dichtknijpt: 'Ik val flauw.'
Meer hoor ik niet. Met kracht heb ik de kamerdeur achter mij dichtgesmeten.
Nog lang loop ik op straat te mopperen. Ze begrijpen niets van me, thuis. Vader speelt de baas. Moeder denkt dat ik een klein kind ben. En Maurits jent me altijd. Waar moet ik nu naar toe? Misschien is Hans Schäfer er wel, in de Vrolikstraat, waar hij woont bij Harry en Vrouwtje, twee partijgenoten.
Hans en ik zijn ongeveer even oud, en toch is hij al emigrant. Een gemoedelijke, tamelijk dikke jongen, altijd opgewekt, waarbij zijn donkerbruine ogen schitteren. Hij heeft goed verzorgde kleine handen, zijn bruin, krullend haar is steeds netjes gekamd en aan zijn kleding besteedt hij de grootste zorg. Harry en Vrouwtje aanbidden hem, verwennen hem als hun liefste kind.
Vaak zijn wij samen. Dan vertelt hij me over de revolutionaire beweging, de illegaliteit die hij in Duitsland nog korte tijd heeft gekend totdat hij moest vluchten voor de Gestapo. Wat weet ik weinig van revolutionaire traditie.
Een heleboel dingen kun je je niet veroorloven als je eenmaal die weg hebt gekozen. Zelfmoord bij voorbeeld is uit den boze. Als hij het woord gebruikt ben ik verbaasd, wie denkt daar nu aan op onze leeftijd?
Maar hij laat zich door mij niet van de wijs brengen, probeert me ervan te overtuigen dat ons soort mensen helemaal aan de partij toebehoort, dat alleen de partij
62