tafeltennissen zijn en we schreeuwen het uit van enthousiasme, word ik ineens stil omdat ik bang ben dat vader en moeder mij er een verwijt van zullen maken.
Ik zou het vader wel willen aanpraten, gebruik te maken van de kans die de sjaletpot biedt. Want de reis wordt betaald, voor ons hele gezin.
De sjaletpot geeft het niet op. Maar vader onderbreekt hem: 'Met mijn vrouw naar een vreemd land, ik kijk wel uit', zegt hij geprikkeld.
'Een vreemd land?' vraagt de sjaletpot verontwaardigd, 'een vreemd land? We leven hier in een vreemd land. Bij mensen die ons niet aanvaarden.'
Vader trekt rimpels in zijn voorhoofd als hij naar een antwoord zoekt:
'Mensen die ons niet aanvaarden, wat een mesjog-gaas.'
Maar de sjaletpot geeft geen krimp: 'Kijk dan naar Duitsland, kijk hoe het antisemitisme daar de kop opsteekt.'
'Wij wonen in Nederland, dat is iets heel anders.'
'En als Hitier hier komt?'
'Laat me niet lachen, met je gochme. Weet je wat al die gochme is? Bij gochme.'
Nu is het niet meer de schoenmaker en de klant die met elkaar van mening verschillen, het lijkt wel alsof er twee vijanden tegenover elkaar staan.
'Ik ga van mijn leven niet meer naar een getto', zegt vader bitter. 'En wat is het anders dan een getto, al die joden in Palestina?'
'Zo mag u niet over ons volk praten', roept de sjaletpot verontwaardigd.
'Ons volk', antwoordt vader schamper. 'De joden onder elkaar, ons volk. Ik ben als kind in het getto van Mokum geboren, en als jongeman heb ik in het getto
43