trek van alle kosten krijgen we zeventien gulden, acht en een halve piek de man.
Als ik er eens mijn eerste lange broek voor kocht? Zeker, ik hoef mijn kleren niet te betalen, dat doet vader. Maar wanneer hij thuiskomt uit het ziekenhuis heeft hij wel andere kopzorg. Zonder lang te aarzelen steek ik de Van der Helststraat over, loop naar stoe-pier Simon toe, de man die de klanten binnenlokt in de klerenwinkel van Ketelaar.
'Hebt u voor acht en een halve gulden een lange broek voor mij ?' vraag ik hem.
'Bij jouw en bij mijn gezond', antwoordt hij, 'en wat een mooie.'
Trots draag ik de broek wanneer ik naar vader toe ga in de mannenzaal. Hij ziet het meteen, trekt even zijn voorhoofd in rimpels, bekijkt me opnieuw en zegt: 'Had het me maar verteld. Dan had ik je gewaarschuwd. Als je bij Simon een jasje koopt dat te wijd is, houdt hij het van achteren in een vouw, zodat het net lijkt of hij past. En die broek van jou? Die heeft hij twintig centimeter onder het kruis laten hangen. Trek hem eens op. Hij komt zelfs boven je enkels uit.'
Maar ineens lacht hij, onder het verband zie je zijn gezicht breder worden, terwijl zijn ogen vrolijk kijken:
'En toch ben je een kootsen met die broek, een echte kootsen. Weetje wat dat is ? De bruidegom, als de bruidegom zie je eruit.'
19