derskade. Daar heb je Heinekens al, op de hoek van de Van der Helststraat, en ik weet nog steeds niet hoe ik het vader moet vertellen. Hij heeft pas één keer op de fiets afbetaald en nu is hij al kapot.
Voorzichtig zet ik de fiets tegen het winkelraam en ga het stinkeltje binnen, zoals vader zijn schoenmakerij noemt. Er is een klant om zijn hakken te laten maken en geduldig wacht ik tot hij vertrokken is. Om te stotteren:
'Er is wat naars gebeurd. Een auto gooide zijn deur open juist toen ik erlangs reed. Toen ben ik op de tramrails gevallen. Kijk maar', en om het te bewijzen laat ik vader mijn bloedende knokkels zien.
'En verder?' vraagt vader.
'Op dat ogenblik kwam er een tram aan, en nu zit er een bukkel in mijn voorwiel.'
Vader fronst zijn wenkbrauwen, zoals hij altijd doet als hij kwaad wordt. Ik trek mijn hoofd in mijn schouders, alsof ik bang ben dat hij me zal slaan. Maar hij roept naar Maurits, achter in de schoenmakerij:
'Pak even de verbandtrommel.'
Eerst moet ik mijn knokkels onder het kraantje bij de wc schoonspoelen en ze stevig afdrogen, omdat vader jodium op de open plekken wil doen.
Ik bijt mijn kaken op elkaar, zo brandt het bruine spul in de wonden, het is alsof er met een mes in wordt gestoken.
Terwijl ik mijn ogen nog dichtknijp, zegt vader: 'Het is godzijdank goed afgelopen. Maandag ga je met je fiets naar de rijwielhandel waar hij is gekocht. Laat het voorwiel nakijken, en probeer het onder de garantie te laten vallen. Tenslotte kun jij er ook niets aan doen. En ga nu gauw naar huis, anders kom je ook nog te laat op avondschool.'
14