Dan wil hij zich losrukken, trapt tegen mijn scheenbeen tot de tranen in mijn ogen springen. Es schud hem door elkaar.
'Rotjongen', bijt ik hem toe.
Hij schijnt te kalmeren en diep na te denken.
'Dan bent u een kinderdief, mompelt hij verbaasd, en het is alsof hij een ontdekking doet.
Weer staan we zwijgend naast elkaar, hand in hand.
Een ogenblik kijkt hij schuchter naar mij omhoog.
Ik houd hem niet langer vast, doch hij aarzelt zoals een diertje eerst niet weet wat het moet doen als men het de vrijheid geeft.
Dan rent hij weg, kijkt nog een keer om, holt steeds verder bij mij vandaan, totdat hij uit mijn gezichtsveld is verdwenen.
De consternatie is groot. De baas verdenkt mij ervan, dat ik het kind aan het beslag heb onttrokken. Dan ben ik strafbaar, en zal hij niet aarzelen er aangifte van te doen bij de officier van justitie.
136