KINDERDIEF
Lodewijk en ik staan klaar om naar huis te gaan. We zijn nog met zijn tweetjes op kantoor, het is laat geworden voor de zaterdagmiddag. Er wordt aangebeld. Even schrik ik, als altijd, omdat ik, als jongste, moet opendoen. Mr. Caransa vraagt naar meneer.
'Hij is er niet', antwoord ik.
Er is grote haast bij. De advocaat wil wachten tot ik hem gevonden heb, waar dan ook. Er mag nu geen kink meer in de kabel komen, anders neemt hij er geen genoegen meer mee.
Aarzelend loop ik door de binnentrap naar de huiskamer boven. Luister aan de deur. Klop aan. Er is niemand in het hele huis. Lodewijk beweert van wel. 'Meneer gaat tegenwoordig met juffrouw Annie naar bed als mevrouw naar haar broer in Groningen is.' Dat liegt hij. Vast en zeker. Dat doet meneer niet. Mevrouw is veel te aardig. Ik ben haar lievelingetje, beweert Lodewijk want ik krijg altijd chocola, maar ze is voor iedereen aardig. Ze zou het toch zeker merken. Aan het bed.
Ik kan wel even doorlopen. Het kan niet waar zijn.
'Meneer', schreeuw ik omhoog langs de trap naar de tweede verdieping.
Het blijft stil.
'Meneer...'
Weer loop ik een trap op. Ik klop, duw aan de deurknop, val naar binnen, zie een leeg bed en ren naar beneden. In de armen van de baas, die net binnengekomen is en al klaar staat om met mr. Caransa naar de
33