zeggen, maar als ik mijn mond moet houden kom ik ook niet meer bij je aan huis.'
Ik houd mijn adem in.
'Je moeder bestaat voor jullie eenvoudig niet. Ze is goed genoeg om te sloven. Voor de rest zien jullie haar niet eens. Als ze haar mening probeert te zeggen, wordt er eenvoudig niet naar haar geluisterd. Het moet een marteling voor dat mensje zijn. Je vader speelt de baas over haar, en Maurits en jij net zo goed. Als jij zo tegenover vrouwen staat, ongelukkig degeen die met je trouwt.'
Bep zegt het zo scherp, zo onverbloemd, dat ik me plotseling ontmaskerd voel, en moedeloos, want soms fantaseer ik dat ik met haar verkering zou krijgen. Daar is duidelijk geen kans op.
'Dan ga ik naar huis', zeg ik hees, wil me omdraaien.
'Nu loop je weg, hè?' verwijt Bep me, 'als de waarheid gezegd wordt... ach...'
Zij houdt haar handen voor haar ogen, als weet zij zich geen raad. Ik zou haar best even willen aanraken. Wij zijn toch niet met moedwil zo tegen moeder, wil ik zeggen, maar niets durf ik meer, sta erbij als een verlegen jongen.
'Jij lijkt vreselijk veel op je vader', zegt Bep in zichzelf. 'Misschien is het wel waar, datje moeder jou achterstelt bij Maurits, maar toch houdt ze erg veel van je, dat weet ik zeker uit alles wat ze over je vertelt. Je was zo'n knappe baby, met prachtig haar en koolzwarte ogen, net als mijn man—zegt ze altijd—net als mijn man. Dat de dokter na de bevalling voorspelde dat jij een Hercules zou worden, heeft ze wel drie keer verteld.'
'Die gekke praatjes', mopper ik geërgerd.
'Jullie durven jullie warme gevoelens voor elkaar niet eens meer te laten blijken. Het zal wel ergens door
127