voor mij. Hij is een taaie en ik kan hem niet bijhouden. Mijn dijbenen verkrampen maar Wessel kijkt niet om waar ik blijf. Dan, bij het afdalen, laat ik me vrij gaan, de lucht suist langs mijn oren en triomfantelijk vlieg ik Wessel voorbij. Zo gaat het in ups en downs, tot wij in Canterbury zijn, ongeschoren en stoffig.
Ten slotte komen wij uitgeput in Londen aan, op zoek naar East End, de jodenwijk waar vaders familie woont. We moeten door de tunnel onder de Theems, zitten opgesloten in een rij auto's die ons tempo opjagen. Het stinkt er zo naar uitlaatgassen dat je de adem wordt afgesneden.
Aan de overkant van de rivier vraag ik opnieuw de weg. Naar Mile End, heeft vader gezegd, een hoofdstraat in East. Dan naar Commercial Road. En ten slotte naar Cambridge Road, waar oom Alec en tante Julia wonen. Mensen verstaan mijn gebrabbel niet en ik begrijp hun Engels niet, hoor ze iets tegen elkaar zeggen dat op Duits lijkt maar dat Jiddisch blijkt te zijn.
Tante Julia is een knappe, flinke vrouw die nog goed Nederlands spreekt; oom Alec, een pittige kleine man heeft er meer moeite mee. Zij hebben drie kinderen, twee lieve dochters en een zoon die zo goed viool kan spelen dat hij tweede was op een concours in Londen, wordt mij al gauw verteld.
Oom Alec ontfermt zich over ons en sleept ons overal mee naar toe.
Op zondag naar de Lane, de Londense jodenhoek, waar, ik een prijsje win omdat een deskundige op het gebied van gewicht-raden, na in mijn biceps te hebben geknepen, zich vergist in mijn zwaarte.
Naar catch-as-catch-can, waar worstelaars alle middelen gebruiken om elkaar een nederlaag toe te brengen. Een fighter wordt over de touwen uit de ring ge-
111