vieren. Gisteren kreeg ik je brief, Bep, met de foto van Bart. Hij lacht erop net of hij tot uitdrukking wil brengen dat hij mij wil groeten en moed inpraten. Ik zitje nu even aan te kijken, Bart, lach ook tegen je, en zeg: we boksen ons er wel door, hoor Bart, de Santens zijn een taai ras, of ze nu Sal of Bart heten. Wat jij! Hoe doet het horloge het? Dat zal wel meevallen, hè? Wat je over Karin schrijft, Bep, zo was het elk jaar, tegen Sinterklaas. Nu is het natuurlijk nog moeilijker voor haar, dat begrijp ik heel goed en daar wil ik mijn ogen niet voor sluiten, het is het beste rustig te zijn en er niets van te laten merken. Ze moet ook zoveel verwerken op het ogenblik, die lieverd. Als ze steun en warmte vindt bij haar mama en haar grote broer, zal ze na Sinterklaas wat minder gespannen zijn. Ze is verder toch opgewekt en actief, en ze moet toch op een of andere manier haar problemen afreageren.
Wie zijn er vandaag op visite? Ik kan het wel zo ongeveer raden: moeder en oom Kees, tante Bertha, oom Eg, de Blaauws, Jo misschien en Miep. Dat hoor ik donderdag wel. Ja Bep, m'n jas is heerlijk, daar heb ik veel plezier van. Ik las in je brief dat Karin ziek is geweest. Op het bezoek was daar gelukkig niets van te merken. Van Maurits van West ontving ik gisteren ƒ 12,— op m'n kantinerekening. Wil je hem bedanken en het hele gezin mijn groeten overbrengen? Ik zal ze een kaart sturen. Wat een lekker lang bezoek was het donderdag, hè! Zo'n paar minuten schelen een heleboel.
Moeder heeft m'n brief ontvangen. Ik moet er wel eens aan denken, dat we in de oorlog veel voor haar hebben gedaan. Niemand kreeg meer pakjes, toen wij er nog voor zorgden door met een voedseltransport een brief mee te geven aan vrienden achter de IJssel-li-nie, die de verzending toen op zich namen. Dan ben ik
93