gen ook het leed te delen, kinderen die er het slachtoffer van zijn, dan voel ik me heel gelukkig met jou, met de kinderen. Want natuurlijk is het veel moeilijker dan uit je brieven en uit zo'n bezoekje van een kwartier blijkt, en toch zie ik aan alles hoe flink jullie zijn, hoe dapper jullie je erdoorheen slaan, saamhorig, evenwichtig, niet met een geknauwde maar een zich ontwikkelende persoonlijkheid. Dat is in de eerste plaats aan jou te danken, dat weet ik maar al te goed. De kinderen stellen een zo volledig vertrouwen in je, ze houden ook zo innig van je, dat ik het door-en-door begrijp en voel als je schrijft dat de kinderen zo'n steun voor je zijn. Nooit zal ik hun gezichten vergeten wanneer ze bij je op bezoek kwamen toen je in het ziekenhuis lag. Ellen die je handen streelde, Bart en Kaat zo intens gelukkig bij je te zijn. Zelf is je dat, ziek als je was, misschien niet altijd opgevallen, maar ik ervoer het soms als een wonder, een ander woord heb ik er niet voor. Ach, m'n Beppeke, het leven heeft ons veel verdriet gebracht, maar toch ook intens geluk. En nu, ouwetje, komt er een kleintje van onze El, o, wat zullen jij en de kinderen blij zijn, hoe gelukkig zullen jullie je voelen. Gelukkig, ondanks het verdriet dat ik er niet ben. En zo gaan geluk en verdriet hand in hand, zoals het wel bij ons leven schijnt te horen. Weet je nog dat oom Henk op bezoek kwam in de Camperstraat, toen Ellen geboren was? Hij had, ondergedoken als hij was, zijn baard al, en mijn vader herkende hem niet. Hoe je met onze zelfde El een laatste afscheidsbezoek bracht aan oom Henk, en hoe jullie saampjes moeder goedendag gingen zeggen in hetzelfde Huis van Bewaring waar ik nu zit, voor ze op transport werd gesteld naar Duitsland, voor drie lange jaren? En tussen dat alles door was er toch ook vreugde. Je hebt er geen
90