MOEDER
Moeder mist vader heel erg, en schrijft elke avond een brief aan hem, die ik voor haar naar de Joodse Raad breng, waar ze zijn adres weten. En Maurits mist ze vooral, al weet ze dat hij veilig is in het Apeldoornse Bos. Als werkmeester-schoenmaker. Ze is trots op hem, hij is net zo'n goede vakman als zijn vader, zegt ze.
Zo praat ze wanneer ik 's avonds uit de schoenmakerij thuiskom, ook als ik niet luister, maar ze geeft het niet op. Ze wil weten hoe lang de oorlog nog kan duren, wanneer er een brief uit Polen kan komen. Van het geld uit de schoenmakerij wil ze haast niets hebben, maar het komt haar toe, ik heb het vader beloofd en zou er alleen mijn loon afhouden. Al haar liefde geeft ze aan onze kleine meid. Samen gaan ze elke dag naar de eendjes op de kade, ergens haalt ze wel broodkorstjes vandaan.
Links en rechts worden razzia's gehouden, oproepen verstuurd. Moeder zal er niet bij zijn. De dokter heeft een verklaring gegeven dat zij ziek is, en daarop heeft zij een stempel gekregen van de Joodse Raad. Doktersstempels zijn heel veilig.
Zijn ze wel veilig genoeg?
'Maken jullie je om mij geen zorg', zegt moeder, 'ik heb mijn tijd gehad, jullie zijn nog jong. Trouwens, ik heb mijn doktersstempel.'
Elke dag neemt zij iets voor ons mee, een kitje kolen, een busje uit haar keuken. 'Niets mag in handen van dat tuig vallen', zegt ze. Dat tuig, een andere uit
70