DE B VAN BEMAZZEL
Sinds Maurits naar het Apeldoornse Bos is, werk ik weer bij vader in de schoenmakerij. Hij kan me nu echt gebruiken, al komen er heel wat minder klanten sinds de schoenmakerij tot joodse zaak is verklaard. De spanning tussen ons is verdwenen, en ik doe meer mijn best. Maar het gesprek tussen ons wil niet vlotten vandaag. Vader heeft een oproep gehad voor een joods werkkamp in Vledder, en is goedgekeurd. Volgende week moet hij ernaartoe, en blijft moeder alleen achter. Dan moet ik voor de winkel zorgen, ik die nooit schoenmaker wilde worden, zoals ik ook nooit kantoorbediende wilde worden, en voor de oorlog toch op kantoor terechtkwam. Hadden we er maar enig idee van, hoe lang het duurde. Wisten we maar wat we eraan konden doen.
'Jij bent toch ook weer uit Diever gekomen', zegt vader.
'Ik had toen een briefje van dokter De Widt', antwoord ik.
'Zal ik eens bij de Joodse Raad gaan praten?' vraag ik schuchter.
De naam alleen al maakt vader razend. 'Je weet wat de jidden onder elkaar zeggen: Joods Verraad. Wat denk je daar in hemelsnaam te bereiken? Die helpen alleen hun vriendjes aan een stempel.'
'En als u bij pigol, hun schoenmakerij, kan komen?'
'Daar hebben ze mij echt niet voor nodig. Vergeet dat stempel maar. Weetje watje op je persoonsbewijs
56