door hem geholpen worden. Het had de genezing wel gecompliceerd, want haar enkel was voor altijd dik gebleven. In de oorlogsjaren liep zij bij hongerdemonstraties voorop. Als jonge vrouw was ze zelfs woordvoerster bij de burgemeester geweest. Bep, nog een peutertje, werd dan bij buren ondergebracht.
Bep had me er al over gesproken. Vaak was ze als kind eenzaam geweest. Ze had wel begrepen dat het nodig was, maar verwerken kon ze het moeilijk. En van tijd tot tijd kwam het hele verleden in haar in opstand. Toen haar ouders waren gaan scheiden en haar moeder met oom Henk was getrouwd, voelde zij zich opnieuw in de steek gelaten, en had vier jaar niet met haar moeder gesproken. Oom Henk had, zijn drukke leven ten spijt, net zo lang na afloop van haar werk op Bep staan wachten, totdat zij een keer was meegegaan naar de Overtoom, en zo was de verzoening met haar moeder begonnen.
En altijd vergeleek ik de toestand op de Overtoom met die bij mij thuis. Mijn vader was een dwingeland, net als oom Henk, daar was ik wel aan gewend, hoe zacht ze alle twee soms ook konden zijn. Maar mijn moeder en tante Mien, je kon ze niet vergelijken. Tante Mien was trots, en moeder was een gebroken vrouw. De zorg had haar wel klein gekregen. Wat tante Mien vertelde over de hongerdemonstraties had me ook aan het denken gezet. Wij woonden in de Jordaan, toen de aardappelrelletjes er waren, zoals mijn vader het noemde, en hij was er tegen geweest omdat de mensen, naar hij had beweerd, het niet nodig hadden. Was dat wel zo? Wij hadden het nog goed in die tijd, en zelfs ik liep met kromme benen van de Engelse ziekte. Nog proefde ik de ranzige smaak van levertraan.
52■