ik naar waarheid beschreven, ook mijn plaats daarin, alsmede een aantal andere belevenissen. Wie enigszins ingewijd is, zal bij voorbeeld in Wijnand Cohen de latere burgemeester van Amsterdam Wim Polak herkennen, en in de beide directeuren Van Kuilenburg en Van der Waer-den. Maar daarmee houdt grotendeels de vergelijking op, en het verhaal als geheel is gefantaseerd.
Als het desondariks in deze bundel thuishoort, dan om twee redenen: het beschrijft een facet van de Nederlandse arbeidersbeweging dat in de literatuur is verwaarloosd; en het verklaart hoe ik als geheide revolutionair heb kunnen werken bij de 'reformistische' krant, die mijn gezin heeft onderhouden, toen ik voor illegale hulp aan de Algerijnse vrijheidsbeweging tot vijftien maanden gevangenisstraf was veroordeeld, door maandelijkse leningen van ruim vierhonderd gulden, die na mijn invrijheidstelling in een schenking zijn omgezet. Maar daarmee kom ik op het chapiter van mijn werkzaamheden voor het Internationaal Secretariaat van de Vierde Internationale, dat in iAdiós Companeros! is beschreven.
Je moet wel gek wezen om in Nederland revolutionair te zijn, is mij meer dan eens voorgehouden. De in doorsnee hoge levensstandaard, de welvaartsstaat met zijn vele voorzieningen, al wordt daar nu aan geknabbeld, de grote mate van tolerantie (die ook al minder wordt) vormen geen voorwaarde, en ook geen noodzaak voor een revolutionaire verandering.
In Nederland revolutie prediken, betekent met je kop tegen de muur lopen. Maar al is in de geschiedenis alles mogelijk, het lot van de mensheid wordt meestal, en werd in die jaren, niet in Nederland beslist. Mijn vader, moeder
19