geen mens was. Mijn moeder kon niet tegen hem op. Wij als kinderen mochten het niet weten, dat van de lik, maar we zijn er natuurlijk toch achter gekomen, als een vloek drukte het geheim op ons gezin. En omdat hij wist dat mijn moeder er niet over sprak, beledigde hij haar te pas en te onpas, waar wij bij waren. Tot het een keer te erg werd, toen heb ik hem alles naar zijn hoofd gesmeten, en hij gooide me de deur uit.'
Ze zei even niets, en toen: 'Zo ben ik hoer geworden, hoor je? Soms, als het me te veel wordt, als een vreemde kerel boven op me ligt, is het net of het mijn vader is die bezig is me te vermoorden.'
Het is doodstil in het zaaltje als ik, aarzelend, over mijn ervaring met mijn vroegere buurmeisje vertel. Tot slot zeg ik: 'Ze worden ruw, zulke vrouwen, het is het vak. En meer snap ik er niet van. Misschien hebben jullie er niets aan, en klopt het niet met de theorie van Frank van der Goes. Maar ik moest het een keer kwijt, en nu we het erover hadden kon ik het niet voor me houden. Hoeren zeggen ze. Arme sodemieters, anders niet.'
42