Ik deed alsof ik haar niet hoorde en hoste hem heen en weer, hompele-bompele-bom.
'Straks valt hij op zijn hoofdje,' waarschuwde tante.
'D'r kan niks gebeuren,' zei ik stoer, 'de fontanel is na een jaar gesloten, en dan hoefje niet meer bang te zijn.'
'Waar haal je die onzin vandaan?' vroeg tante scherp.
Onzin? Ik had het zelf op school geleerd. De fontanel was een overblijfsel van heel lang geleden, nog voordat de mens van de apen afstamde. Eens was het een derde oog midden op je hoofd geweest, net als bij de hagedissen, om te waarschuwen als er gevaar van boven dreigde, van een roofvogel of zo. Om tante gerust te stellen, liet ik Harry van mijn schouders zakken, en nam hem op schoot. Ik had nooit geweten dat kleine kinderen zo lief zijn. Als je zijn billetjes vastpakte was hij warm als een stoofje, en zacht waren ze, zalig gewoon.
Nu hield ik hem boven mijn hoofd, en weer waarschuwde tante:
'Niet doen. Straks hou je hem niet. Wees toch niet zo wild.'
Dat zei moeder ook altijd. Ik zou Harry heus wel stevig vasthouden. Zelfs als ik struikelde en vooroversmakte, zou ik Harry omhoog blijven houden.
'Hap,' zeiik, en nog eens: 'hap,' terwijlik een stukje brood in zijn mond duwde. Hij verzette zich, en liet zich op de grond glijden. Toen kroop hij naar een lappenpopje, en hield het omhoog. Als ik niet meer op school zou zijn en geld ging verdienen, kreeg hij een echt speelgoedautootje van me.
Weer nam ik Harry op mijn rug, en wilde met hem onder de tafel door kruipen. Toen stootte hij per ongeluk
15