stikmachine. Het bewoog heen en weer, terwijl het vliegwiel gewoon doordraaide. Ook dat had ik eens geprobeerd, maar bij mij maakte de naald halverwege rechtsomkeert.
'Komenjullie beneden?' riep moeder langs de trap omhoog, 'de tafel staat gedekt.'
Er waren nog matzes van de Pasen, matzes met echte boter en kaas. Die kregen we van de chèwwere, het begrafenisfonds waar vader contributie voor betaalde. Een grote doos voor ieder van ons, vijf grote dozen matzes waar geen eind aan scheen te komen, totdat moeder er matzeballen van ging maken voor in de soep.
Beneden zat ons nichtje Esther te wachten, als verrassing. Zij was net zo oud als ik, ze had springerig bruin haar en lachte altijd, en als je haar aankeek moest je vanzelf meelachen. Zij was helemaal komen lopen van de Van der Pekstraat vlak bij de IJ-pont, naar ons huis op de Zonneweg in Tuindorp Oostzaan.
Aan tafel kwam ze naast me zitten, en dat maakte mij opgewonden. We waren als broer en zusje, zo goed kenden we elkaar. Samen waren we op het joodse schooltje geweest bij haar in de buurt, op de Laanweg. Zij kon heel goed kaarten, en ik heb nooit van haar kunnen winnen. Ze durfde ook veel meer dan ik. Met een stalen gezicht had ze aan de juffrouw op het jodenschooltje gevraagd of wij met Pasen behalve matzes ook Paasbrood mochten eten. Natuurlijk niet, had de juffrouw, een kleine vrouw met een bocheltje, geantwoord. En voor de zoveelste keer vertelde zij het verhaal van de uittocht van dejoden uit Egypte, toen ze verrekten van de honger, totdat er manna uit de hemel kwam vallen. De matzes, het ongezuurd brood, herinnerden aan die bittere tijden.
13