zicht droeg een zorgelijke trek, verdrietige ogen onder een zware bril, een lange neus, joodser dan de mijne, dacht ik plotseling. Vroeger was ik jaloers op hem geweest omdat hij nooit werd uitgescholden, en ik wel.
'Voor schoenmakers is de sof overal hetzelfde, of je nou in Rochester zit of in Mokum.'
'Daar ging het niet om. Dan had je hier niets met de oorlog te maken gehad. Oom Andries had alle papieren al klaar...' maar nu zweeg ook ik, wat had het nog voor zin? Op mijn aanraden had hij er naartoe zullen gaan, doch op het beslissende ogenblik wilde hij zijn werkloze vriend Max meenemen, en daar moest oom Andries dan ook borg voor staan, die echter weigerde. Misschien wilde hij eigenlijk niet, wou hij vader niet in de steek laten, of de schoenmakerij die zijn eigendom zou worden, het stinkeltje, zoals vader het noemde. De goeiegod mocht het weten.
Hoe we als jongens ook met elkaar geknokt hadden, als jongemannen waren we onafscheidelijk geweest, zó dat ze ons voor tweelingen aanzagen, hoezeer we ook van elkaar verschilden. Verschilden? Vaak ontdekte ik in hem een eigenschap die ik bij me zelf onderdrukte. Hij dreef de spot met alles en iedereen, had de mensen gauw door en nam ze fijntjes op de hak, en ik vond dat je zo iets niet mocht doen, ofschoon ik me op dezelfde neiging betrapte, maar me dan een slecht mens vond.
'Weet je nog van die foto's?' vroeg ik, en natuurlijk wist hij het. We hadden een aantal oude foto's verknipt, waardoor het scheen of de mensen, zonder onderling verband, de vreemdste bewegingen maakte, een jongen los in de lucht hing, een meisje - schuin opzij hangend -de wetten van de zwaartekracht tartte. Op een feestavond hadden we ze, toen we ons alleen in de gang bevonden, haastig in verschillende jaszakken gestopt, en dat was
94